Algemene
Het werelddeel Afrika wordt in oppervlakte alleen door
Azië overtroffen. Met een omvang van 30 420 000 km2 is het driemaal zo groot
als Europa en heeft het viermaal de
oppervlakte van de Verenigde Staten.
Het vasteland heeft een regelmatige vorm; er zijn geen
grote baaien of andere, diep het land indringende wateren, zodat de totale
lengte van de kustlijn korter is dan die van de andere werelddelen.
Afrika wordt door de equator doorsneden; drie-kwart
van de oppervlakte ligt in de tropen. Hoewel de lengte-as van Afrika (ruim 61°
of 6700 km) door de equator in twee ongeveer gelijke delen wordt verdeeld, ligt
tweederde deel van het continent op het noordelijk halffrond. De grootste
breedte, van Senegal tot somalië, is ca. 69 of 7600 km.
De relatie tussen Afrika en het westen werd bepaald
door de dwingende eis om arbeidskrachten. Dat leidde tot de verdeling van Afrika
en het kolonialisme.
In 1950 begonnen zich in Afrika de eerste zelfstandige
staten te vormen. Tegenwoordig zijn al die staten
onafhankelijk. Er zijn moderne grote steden. De meeste Afrikaanse staten behoren
tot de ontwikkelingslanden, ofschoon de industrialisering de laatste jaren een
grote vooruitgang geboekt heeft.
De verspreidingsgebieden van planten, die uit dit
onderzoek zichtbaar worden, tonen duidelijk aan dat juist de verschillende
seizoenen in het Afrikaanse klimaat
de primaire factor vormen; Het grootste deel van dit werelddeel buiten de woestijnen
of halfwoestijnen heeft een uitgesproken droog jaargetijde. Gebieden zonder droge
periode bevinden zich slechts in het uiterste zuidoosten en in enkele
laaggelegen gebieden rond de equator. In feite wordt Afrika beheerst door de
seizoenswisseling van regen en droogte, een milieufactor van grote economische
betekenis.
Land
en bevolking
Globaal deelt men de Afrikaanse bevolking in naar de
volgende groepen :
-
De Hamieten en Semieten : die in Noord-Afrika
leven. Cultuur-geografisch spreekt men ook van het Mediterrane ras. Deze
volkeren vormen de blanke bewoners van Noord-Afrika
-
De Ethiopiden, die van Opper-Egypte tot voorbij
de evenaar en van Indische Ocean tot halverwege de Sahara wonen.
-
De Niloten, die een gebied rond de bovenloop van
de Nijl en een kleine zone naar het westen bewonen. Ze leven meestal van
melk en zijn nogal groot.
-
De mannen van de Watusistam gaan door voor de
langste ter wereld en de Masai. De Masai zijn een nomadenvolk in het
grensgebied van Tanzania en Kenia.
-
De
Bantous zijn een volk uit Zuidelijk Afrika.
-
De
Bosjesmannen.
Cultuur en kunst
De meest ontwikkelde Afrikaanse kunst was de
beeldhouwkunst. Maskers van hout of stro, beelden van hout, aardewerk, ivoor,
brons en goud hadden alle een rituele betekenis. Ze werden gebruikt tijdens
vaste rituele plechtigheden(solennité); Het beeld, dat een negerkunstenaar van
één van zijn voorvaderen sneed, was zeker niet bedoeld om hem te gedenken. Het
had de bedoeling om te dienen als verblijfplaats voor de geest van de voorvader,
die op deze wijze bij feesten aanwezig kon zijn. Uit dankbaarheid zou de geest
zich dan zeker wel willen inspannen om zijn nakomeling voor rampspoed(infortune)
te behoeden(preserver).
Het meest gebruikte materiaal was hout. De Afrikaanse kunstenaars gebruiken
vrijwel altijd vers hout, waardoor er tijdens het drogen een grote kans op
scheuren en barsten bestond. De maker van een beeld of masker moest de
eigenschappen van het hout goed kennen, want anders waren zijn inspanning
tevergeefs. Dan zou de geest of de god voor wie het beeld bestemd was,
vertoornd(irrité) kunnen raken door zo’n blijk van onzorgvuldigheid!
Iedere stam een eigen godsdienst. De verscheidenheid
aan Afrikaanse godsdiensten en rituele gebruiken was bijzonder groot. Er
bestonden eigenlijk net zoveel godsdiensten als er volkeren en stammen in het
zwarte werelddeel waren. Men vermoedt dat het Afrikaanse oervolk een godsdienst
beleed, waarvan alle andere godsdiensten werden afgeleid.
Trok een deel van een stam weg, dan nam die
groep ook het oude geloof mee. In de afzondering van het oerwoud of op de
eenzame vlakte ontwikkelde de
nieuwe stam de godsdienst op een eigen manier.
Zo ontstonden bijvoorbeeld opmerkelijke verschillen tussen de
godsdienstbeleving van de stammen die van akkerbouw leefden en volkeren die
veeteelt of de jacht beoefenden.
Zelfs de landstreek waarin de stam woonde was van
invloed op de manier waarop de godsdienst werd beleden.
Bewoners van de vlakke, bijna boomloze savanne hadden andere ideeën over
de godenwereld dan de stammen in het dichte, donkere oerwoud.
Toch hadden de meeste Afrikaanse godsdiensten punten
van overeenkomst. De meeste negerstammen geloofden in één opperwezen, dat de
bron was van alle leven. Die godheid werd gewoonlijk omgeven(=entourer) door
talloze ondergeschikte goden, goede geesten, kwade demonen en geesten van de
voorouders van de stam. Ook kenden alle Afrikaanse godsdiensten het gebed en het
offer. Het gebed werd vooral dansend, zingend en muziekmakend uitgevoerd. Op die
manier smeekte men de lagere goden en geesten om bij het opperwezen hun
invloeden uit te oefenen om de stam gezondheid en welzijn te schenken.
Het offer diende daarbij om het contact met de goden en
geesten gemakkelijker te maken. Meestal bestond het offer uit een levende kip of
geit. Maar als het om belangrijke dingen ging, werden ook wel kostbare runderen
geofferd. In uitzonderingsgevallen vonden mensenoffers plaats, zoals bij het
oude volk van Benin.
|